‘Ik heb u lang niet gezien!’
‘Klopt. U zult mij ook nóóit lang zien.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik vrij klein van gestalte ben. Iets minder dan 1 meter 60. Dus lang zult u mij nooit zien.’
Dat klein zijn vond ik niet leuk. Maar het had natuurlijk ook zijn voordelen. Zo zou ik in de tram met een kinderkaartje kunnen betalen. En hoefde ik bij de ingang van de Keukenhof – ik herinner mij dat nog heel goed - niet de toegangsprijs voor een volwassene te betalen.
‘Nee!’ zei mijn vader z.l. ‘Dat is niet eerlijk. Je mag geen gebruik maken van je kleinheid!’
Dat wist ik wel. Dat zei ik ook tegen de conducteur in de tram. Maar soms wilde men mij gewoon niet geloven.
OPVOEDING
Jarenlang heb ik met een schuldgevoel rondgelopen. Ik had weldegelijk gestolen. Een wandelstok. Meegenomen uit de kelder van het schoolgebouw in Riesa bij Leipzig, waar wij in april 1945, na de ‘bevrijding’ in Troebitz – zie voor meer informatie daarover op internet onder ‘Het Verloren Transport’ – doodziek waren ondergebracht. Mijn vader was een wrak. Hij kon nauwelijks meer lopen. Voor hem nam ik die wandelstok mee. Én een schuldgevoel.
Een bevriend persoon heeft mij later verklaard hoe bijzonder dat is geweest. Dat wil zeggen, dat na Bergen Belsen – waar, helaas ergens wel te begrijpen, als de raven werd gestolen – ik dat gevoel had iets gedaan te hebben wat niet mocht. Gestolen…
OPVOEDING - VANAF HET BEGIN VAN HET LEVEN
Het is een bekende grap. Een pastoor, een dominee en een rabbijn vragen zich af wanneer eigenlijk het leven begint. ‘
Zegt de pastoor: ‘Bij de geboorte.’
Zegt de dominee: ‘Negen maanden eerder.’
Zegt de rabbijn: ‘Als de kinderen het huis uit zijn.’
Een grapje. Maar nu serieus, zoals ik het uit de Chassidische levensbeschouwing heb begrepen:
Het aardse leven begint op het moment dat de ne’sjama-ziel ‘te horen krijgt’ dat zij naar de aarde moet afdalen. Zij wordt daarvoor ‘boven’ voorbereid. De aanstaande vader en moeder zorgen dan samen voor het stoffelijke lichaam, waarin de ziel gekleed zal zijn. En hoe edeler dit man-vrouw-samenzijn geschiedt, hoe edeler het daarna geboren kind kan zijn.
Het is vooral de aanstaande moeder die daarna gedurende de zwangerschap invloed kan uitoefenen. Prenatale opvoeding dus. Door het gevoelvol uitspreken van mizmoriem-psalmen bij voorbeeld. Door op andere manieren spiritueel bezig te zijn en het ongeboren kind in gedachte en gevoel daarbij te betrekken.
Mazzeltov! De baby is geboren. Een nieuwe fase in de opvoeding is begonnen. Liefdevol uiteraard. Zorgzaam. Praktisch. Maar ook spiritueel gericht. Om een voorbeeld te geven: er zijn ouders die hun kindje in de wieg met foto’s van tsaddiekiem en rebbes, van bijzondere mannen en vrouwen, omringen. Nog een voorbeeld: moeder spreekt met de baby tegen zich aan haar ochtendgebeden uit. Heerlijk om zo als baby op te groeien!
VOORBEELD VAN OUDERS
De opvoeding thuis gaat verder. Vanzelfsprekend, maar toch opgemerkt: ouders moeten het voorbeeld geven. In hun gedrag. Zowel in daad als in gesprek. Ten opzichte van elkaar, ten opzichte van hun kinderen, ten opzichte van anderen.
Toen mijn zoontjes nog klein waren, vroeg men mij of die kleuters het niet lastig vonden steeds dat keppeltje op hun hoofdjes te dragen. “Dit hoort erbij,’ heb ik geantwoord. ‘Net zoals het tandenpoetsen erbij hoort. Zo ervaren zij dat. Niet als iets extra’s.’
Het was vooral mijn vrouw die zo onze kinderen opvoedde en hun tot voorbeeld was.
Voorbeeld geven. Logisch?
Ja. Logisch. Maar daar scheelt vaak het een en ander aan. Te vaak geven ouders niet het goede voorbeeld. Thuis: bij voorbeeld aan de telefoon. Of voor de computer. In het verkeer: nog even door rood. Of ‘80’ rijden waar maar ‘50’ mag.
Of voorbeeld geven in sjoel, de synagoge. Daar zijn wij in gebed tot G.d. Bezingen wij Zijn lof. Vragen wij Hem ons te helpen in onze soms moeilijke omstandigheden. Als kinderen zien hoe hun ouders met innerlijke aandacht en overtuiging hun gebeden uitspreken – in sjoel en thuis – zullen zij dat voorbeeld volgen.
INNERLIJKE STRIJD
Toegegeven. Het is niet altijd gemakkelijk de verleiding te weerstaan. Wij hebben nu eenmaal een ‘jee’tser hara’, d.w.z. een neiging tot het verkeerde, het verbodene. Zoals wij ook een ‘jee’tser tov’ hebben, een neiging het goede te doen, te zeggen, te denken. Dus die innerlijke strijd is er altijd. Maar toch, ouders moeten doordrongen zijn van hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun kinderen.
Ook belangrijk: ouders moeten met hun kinderen openhartig zijn. Verklaren: ‘Kijk lieverd, ik ben pas later met het Jodendom in aanraking gekomen. Mama/Papa en ik zijn ‘op weg – badèrèch’; we zijn nog onderweg. Het lukt nog niet allemaal. Dus sommige dingen doen we wel, maar aan andere dingen zijn we nog niet toegekomen. Begrijp je?’
Maar het einddoel moeten ouders duidelijk voor ogen houden. Én in daad, én in woord, én in gedachte het goede voorbeeld geven; ernaar streven te beantwoorden aan de opdracht die G.d aan de joodse, respectievelijk aan de nietjoodse mens heeft gegeven. Het streven moet zijn aan die G.dsVerwachting uiteindelijk te voldoen. Of anders geformuleerd: waar te maken wat G.d voor ogen stond toen Hij u op aarde geboren liet worden!
Comments