Mag ik beginnen met een geschiedenis. Plaatsgevonden in Westerbork, in 1943. Opgeschreven door Clara Asscher-Pinkhof in haar boek Sterrekinderen.
Nu zijn er maar één meester en één juffrouw over na de laatste dinsdag – dag van deportatie naar de vernietigingskampen – en die nemen de hele school samen, omdat er ook niet veel kinderen over zijn.
De openslaande deur is open; de zon schijnt op het zand en het waait en stuift niet.
Dan komt, zonder respect voor de grote school, een jongetje van vijf jaar, dat in het zand bij het prikkeldraad heeft gespeeld, naar de open deur toe gelopen. Hij zingt een Hebreeuws liedje, dat hij van de grote kinderen heeft geleerd en dat hij niet begrijpt. Hij zingt het met wijd open mond, het hoofdje achterover van innig zongenot, zonder te denken aan de school, die hij binnenstapt en waar ze stil zitten te luisteren.
Hij zingt zo onbewust als alleen een kind kan zingen, in een taal die hij niet verstaat:
Asj’reenoe! Asj’reenoe!
Ma tov, ma tov gelkeenoe!
Ma jafa, ma jafa jeroe’sjateenoe!
Asj’reenoe!
Wat gelukkig zijn wij! Wat gelukkig zijn wij!
Wat goed, wat goed is ons deel!
Wat mooi, wat mooi is ons lot!
Wat gelukkig zijn wij!
Dan pakt één van de grote mensen – de juffrouw – het kind op de arm en loopt ermee naar buiten in de zon. Zonder één woord komt de hele school haar achterna. Buiten zingen zij aldoor hetzelfde lied: dat ze zo gelukkig zijn en hun lot zo mooi is.
Zo schreef Clara Asscher-Pinkhof.
Hoe wist zij dat allemaal?
Zij kon dat weten. Want zij was die ene overgebleven juffrouw. De ene overgebleven meester was mijn vader. En dat ene, niet begrijpende, onbewust zingende jongetje van vijf jaar, dat was ik…
Asj’reenoe. Een vraag: van wie had ik dat lied geleerd? Van andere kinderen? En van wie hadden die andere kinderen dat lied geleerd?
En zo kom ik te spreken over chazzan Mendel Rokach, de legendarische chazzan-voorzanger van de Joodse gemeente Rotterdam. Een schitterende stem met een innerlijk bewogen voorgaan in de gebeden.
Het was op de dag dat hij in Westerbork te horen kreeg dat hij op de lijst van het transport stond dat de volgende dag naar een van de vernietigingskampen zou vertrekken. Met zijn vrouw en zijn kinderen, van welke de jongste een baby van een paar maanden oud was.
Op die dag oversteeg de toch al bijzondere chazzan Mendel Rokach zichzelf. Ook al wist hij dat hij en zijn gezin de volgende dag naar ‘het oosten’ moesten vertrekken – hij begreep, geboren in Polen, veel beter dan de meeste Nederlandse Joden dat zij hun noodlot tegemoet gingen reizen – toch heeft hij die laatste avond zich niet voor zichzelf en zijn gezin ingezet. Hij bracht de talloze ouderloze kinderen van Kamp Westerbork bijeen, sprak hen toe, sprak hen moed in, leerde hen liederen en de betekenis ervan.
‘Asj’reenoe, ma tov gelkeenoe’, was een van die liederen…
Voor mij de vraag: zijn zo de woorden en de melodie van het lied Asj’reenoe tot mij gekomen?
Mijn twee jaar oudere zuster Schifrah herinnert zich nog hoe zij chazzan Rokach, vóór de veewagens van het transport vertrokken, zijn gebeden zag uitspreken. Met zijn talliet-kleed omhuld; omwonden met zijn tefillien-riemen. Omringd door radeloze kinderen, die hij probeerde te helpen, gerust te stellen, moed in te spreken.
In Auschwitz aangekomen zijn chazzan Mendel Rokach, zijn vrouw, hun kinderen en bijna alle andere kinderen direct de gaskamers ingestuurd.
Mijn vader heeft Bergen Belsen overleefd. Mijn moeder niet. Zij bezweek vermoord in de beruchte trein van Het Verloren Transport, 73 jaar geleden, op – vandaag - 26 april…
Veel sprak mijn vader niet over de oorlog, over de kampen. Maar hartstochtelijk door chazzan Rokach gezongen gebeden liet hij ons wel horen. Zoals: ‘Anna, Hasjeem, ho’sjie’a na – ach, G.d, help toch!’
Herdenken. Her-denken. Opnieuw denken en nadenken. Hoe het was. En hoe het niet en hoe het wel moet zijn.
Herdenken, zoals die prachtige zin van de dichter Bilderdijk:
‘In het heden ligt het verleden;
in het nu wat komen zal.’
‘Ligt’ – je schrijft het met de letters l-i-g-t. Maar laten wij het ook anders begrijpen. De eerste keer met een letter ‘g’ geschreven, de tweede keer voeg ik het woord toe met een ‘ch’. Licht, stralend;
‘In het heden, ligt het verleden;
En vooral: in het nu, licht wat komen zal!’
Mogen de ne’sjamot-zielen van chazzan Rokach, van zijn vrouw en hun kinderen, van mijn moeder en van de andere Zes Miljoen ne’sjamot-zielen voor G.ds Hemelse Troon de verlossing van de wereld afsmeken! Spoedig! Spoedig! Niet langer gewacht!
Comments