‘En hoe was het HOOG BEZOEK?’
Het is Elsje die het mij nieuwsgierig vraagt. En ik vertel haar over mijn ontmoeting met de beroemde Stanley Miller.
‘En die one question die u hem stelde – en die hij niet beantwoordde - of leven alléén maar een stoffelijk, chemisch verschijnsel is, wat is uw antwoord op die vraag?
En dit is mijn antwoord zoals ik het aan Elsje vertel:
Meer dan zeventig jaar geleden was Reb Mendel Futterfas – een oom van mijn vrouw; ik heb hem goed gekend – tot acht jaar dwangarbeid in de beruchte Sovjet Goelag kampen veroordeeld. Zijn misdaden: hij had meegewerkt het Jodendom in de Sovjet Unie in stand te houden.
Na folterende verhoren vindt hij in zijn cel even tijd voor zichzelf.
Het is ingaande Lag Ba’omer 1946.
Reb Mendel sluit de ogen. In gedachten richt hij zich – als in een door hem geschreven brief - tot zijn Rebbe, Rabbi Yosef Yitzchak Schneersohn, in New York. Werkelijk contact opnemen – per brief, telefoon, telegram - is immers levensgevaarlijk. Onmogelijk!
Onmogelijk?
Diezelfde avond krijgt zijn vrouw, die met de kinderen Rusland heeft weten te ontvluchten en nu in het vrije Westen woont, een telegram. Gericht aan haar man. Gestuurd door zijn Rebbe. Tekst: ‘Je schrijven is ontvangen. Yosef Y. Schneersohn.’
‘Is hij vrijgelaten?’ vraagt zij zich af. ‘Heeft hij weten te ontvluchten?’ Want het telegram is immers aan haar man gericht.
Het is zeventien (!) jaar later. Reb Mendel wordt vrijgelaten. In Londen aangekomen laat zijn vrouw hem het telegram zien. En zij begrijpen: de Rebbe heeft de in gedachten opgestelde en vanuit het Goelag kamp verzonden brief diezelfde avond, ingaande Lag Ba’omer 1946, duizenden kilometers verderop, ontvangen…
Ik kijk Elsje aan. Ze is diep onder de indruk. Ja, inderdaad, hieruit mag je concluderen dat de mens meer is dan alleen maar een stoffelijk lichaam. Dat er ook een geestelijk aspect is. Dat de mens een combinatie is, een samengaan van een lichaam en een ziel.
Ik kijk Elsje aan. Ik zie dat zij het met mij eens is.
‘Toch nog een voorbeeld?’ vraag ik. Elsje knikt ja.
‘Ik vertel je over mijn Rebbe, Rabbi Menachem Mendel Schneerson. Een buitengewoon bijzonder iemand. Charismatisch. Ik heb nimmer, nimmer, in de verste verte niet, iemand ontmoet met zo een overweldigende uitstraling.’
‘U hebt hem persoonlijk gesproken?’
‘Ja en nee. Dat klinkt gek. Wat ik daarmee bedoel? Ik leg het je uit: drie keer per week ontving de Rebbe mensen in jechiedoet, een soort audientie. Van ’s avonds acht tot diep in de nacht. Vaak zelfs tot in de vroege ochtend.
Tot spreken was je bij die ontvangst niet in staat. Die ontmoeting, dat gesprek was, ik zei het al, zo overweldigend dat je gewoon niet uit je woorden kon komen.
Wat je daarom deed? Van tevoren schreef je alles op wat je wilde vragen. Die tekst overhandigde je aan de Rebbe. En na afloop schreef je direct op wat hij je had gezegd. Daar had je een stuk blanco papier voor meegenomen.
Zo heb ik dat ook elke keer gedaan.’
Elsje valt me in de rede: ‘OK. Overweldigend, zoals u zegt. Dat begrijp ik. Maar is dat een bewijs dat de mens een ziel heeft?’
‘Dat komt nu. Ik vertel je over rabbijn Berl Gurewitsch. Hij was de directeur van het meisjesseminarium Beth Rivka in Yerres - even ten zuiden van Parijs - waar mijn vrouw en mijn dochters hebben gestudeerd. Van tijd tot tijd reisde hij naar de Verenigde Staten, naar New York, naar de Rebbe.
Op een keer, voordat hij weer door de Rebbe privé zou worden ontvangen, zette hij zoals gebruikelijk alles op schrift. Want ook hij wist, zoals ook de andere Chassidiem, dat het gewoon niet mogelijk was om de Rebbe mondeling te woord te staan. Hij had de Rebbe veel te vragen. Voor zichzelf, voor zijn gezin, voor zijn leerlingen. En zoals altijd, de Rebbe gaf hem op al zijn vragen antwoord.
Toen hij de kamer van de Rebbe had verlaten, pakte hij pen en…toen bleek dat hij het blanco papier aan de Rebbe had gegeven! Het papier met alle namen en vragen hield hij nu in zijn hand! En de Rebbe had toch al zijn vragen, met de namen erbij, beantwoord!
‘Hoe is dat mogelijk?’ vraagt Elsje niet begrijpend. ‘Kon de Rebbe dan gedachten lezen?’
‘Elsje, vraag mij niet hoe dat kon en hoe dat kan. Het kon en het kan. Ook over andere Rebbes heb ik dit gelezen. Honderden, honderden en nog veel meer dergelijke gebeurtenissen kan ik je vertellen.’
En ik besluit: ‘Wie niet in deze wonderlijke gebeurtenissen gelooft, is geen realist. Lichaam én Ziel. Dat is de mens.’
Stil neemt Elsje afscheid. Een wereld is voor haar opengegaan. Zij zal nu makkelijker in staat zijn om antwoord te kunnen geven op de vraag of de mens alléén een lichamelijke entiteit is of een combinatie van lichaam én ziel?
Of zoals in mijn eerdere formulering stel ik dus de vraag aan Elsje en haar 5VWO-klasgenoten (en aan iedereen):
• hoeveel procent is het waarschijnlijk/onwaarschijnlijk dat de mens alleen maar lichamelijk is?
• hoeveel procent is het waarschijnlijk/onwaarschijnlijk dat de mens méér is dan alleen een lichaam, maar een combinatie is van een lichaam én een ziel?
Comments